Wie aan musea in Parijs denkt, denkt al snel aan het Louvre. Dat is toch jammer, als je je bedenkt dat de stad zo’n 150 grote en kleine musea herbergt.
Eén van die musea is het Musée Jacquemart-André, gelegen aan de Boulevard Haussmann. Tegenwoordig is deze drukke boulevard bekend om zijn grote warenhuizen als Le Printemps en Galeries Layfayette. Zo’n 150 jaar geleden was dit, dankzij de stadsuitbreiding van prefect Haussmann, een nieuw-bij-Parijs-horend gebied, waar de rijke adel en succesvolle bankiersfamilies hun huizen lieten bouwen.
Erfgenaam en kunstliefhebber
Edouard André wordt in 1833 geboren in zo´n schatrijke Protestante bankiersfamilie en kan zich als enig erfgenaam van zowel zijn vaders als moeders kant wel wat veroorloven. In 1869 koopt hij een stuk grond aan de dan nog in ontwikkeling zijnde Boulevard Haussmann en geeft architect Henri Parent de opdracht een huis voor hem te bouwen dat zich kan meten met de grootste van het land. Parent, net gepasseerd door Charles Garnier voor de bouw van het nieuwe Operahuis in de stad, voert de opdracht met verve uit. In 1876 vindt de zeer succesvolle inauguratie van het huis plaats en kunnen de genodigden zich vergapen aan de theatrale smaak van de eigenaar en de architect.
Grandeur
Wie het huidige Musée Jacquemart-André bezoekt en door de poort het terrein oploopt, kan dat nog steeds. Het is goed voor te stellen hoe hier de koetsen via de deels overdekte helling uitkwamen op de binnenplaats. Negeer de lelijke moderne gebouwen die grenzen aan het huis en richt je blik op de ingang; Parent heeft aan zijn opdracht meer dan voldaan.
Binnenin wordt direct duidelijk dat het hier zowel om een museum als om een (voormalig) woonhuis gaat. De privé vertrekken zijn klein, het grootste gedeelte van de benedenverdieping is gewijd aan formele ontvangstruimtes, waarbij de grootte van de kamers aangepast kan worden aan het aantal gasten. Een mijns inziens briljante constructie in een woonhuis uit die tijd.
Blikvanger
De absolute blikvanger in de architectuur is het trappenhuis, waarschijnlijk Parent’s zoete wraak op Garnier en zijn Operahuis. Twee sierlijke trappen kronkelen zich op symmetrische wijze een weg naar boven. Niet in het midden van de ruimte, wat in die tijd gebruikelijk was, maar geheel aan het uiteinde van het huis tussen een steunmuur en een marmeren zuil. Neem vooral de tijd dit kunstwerkje al vanuit de muziekkamer te bekijken.
Kunstliefhebber met middelen
Naast de indrukwekkende kamers is er natuurlijk de kunstcollectie. Edouard André begint zijn collectie met wat men indertijd ‘bimbelots’ noemt, oftewel ´snuisterijen´. Een relatief begrip, als je je bedenkt dat het hier gaat om kleine charmante zilverstukken, sieraden, miniaturen en tapijten. Ook verzamelt hij de typische schilderijen van zijn tijd, zoals landschappen en genre stukken van Delacroix.
In 1872 hangt hij zijn politieke carrière aan de wilgen en richt zich volkomen op het verzamelen van kunst. Niet alleen heeft hij er het huis en de middelen voor, ook houdt hij er een voor die tijd originele kijk op na door schilderijen te combineren met beeldhouwwerken, meubelstukken en kunstvoorwerpen uit dezelfde perioden (een opstelling die het Museum des Decoratifs nu als onderscheidend bestempeld bij hun tentoonstelling Fast Forward).
Gelukkig verstandshuwelijk
Edouard’s huwelijk met de veel jongere kunstenares Nélie Jacquemart is cruciaal in de realisatie van het museum zoals wij dat nu kunnen bewonderen. Over deze dame zelf is weinig bekend, wat haar voor mij een zeer intrigerend persoon maakt. Ze is van eenvoudige komaf en lijkt het vaste pad te hebben gevolgd van jonge kunstenaars uit haar tijd. In 1872 ontmoet ze Edouard André wanneer hij haar inhuurt om zijn portret te schilderen en in 1981 trouwen ze. Het is een verstandshuwelijk, maar wel zeer succesvol, dankzij hun gedeelde interesse in de uitbreiding en presentatie van hun kunstcollectie. Het feit dat Nélie na enige tijd van slaapkamer ruilt, om dichter bij haar man te zijn, vind ik persoonlijk veelzeggend.
Periodekamers en een Italiaans museum
De benedenkamers in het huis aan de Boulevard Haussmann worden ingericht als periode kamers, gewijd aan het werk van achttiende eeuwse Franse kunstenaars, zoals Nattier, Drouais, Chardin en Fragonard.
De bibliotheek maakt hier een uitzondering op. Edouard André, zich bewust van de invloed van de zeventiende eeuwse Vlaamse en Nederlandse meesters op de Franse kunstenaars, verzamelde een aantal schilderijen waar een groot museum zijn vingers bij af zou likken. In de intimiteit van de kleine kamer, die om voor de hand liggende reden aan het Mauritshuis in Den Haag doet denken, hangen maar liefst drie Rembrandt´s, een Jan De Bray, een Judith Leyster, twee Van Dyck´s, een Hals en een Ruysdael.
Vindingrijk
De eerste etage, die Edouard als verrassing voor zijn vrouw laat inrichten als studio, wordt op haar verzoek de plek waar de Italiaanse Renaissance kunstwerken worden tentoongesteld, die ze op hun vele reizen naar Italië verzamelen. Naast Italië zijn er reizen naar het Midden Oosten, Cairo, Luxor en Aswan, Berut, Constantinopel en Athene. Elk jaar worden er honderden kunstwerken naar Parijs getransporteerd, wat mij direct doet afvragen hoe zoiets dan gaat. ‘Nee, deze Tiepolo vond ik in Florence.’ En dan staat er ergens in Florence een huis met een muur of plafond minder.
Rechtszaak
In 1893 sterft Edouard, slechts zestig jaar oud, en vindt Nélie zichzelf in strijd met zijn neven, die haar ervan beschuldigden de erfenis van haar man te misbruiken. Voorzienend als deze neven zijn, hebben zij ten tijde van het huwelijk tussen Edouard en Nélie een contract laten opstellen dat voorschrijft dat Nélie bij Edouard´s overlijden niet méér krijgt dan een redelijke bruidsschat. Nélie is tenslotte arm geboren en de neven willen zich er zeker van stellen dat het familiefortuin hun kant opkomt. Helaas voor hen is ook Edouard voorzienend geweest door vlak voor zijn dood een testament op te stellen waarin hij zijn hele bezit aan zijn vrouw toekent. Een rechtszaak volgt, die uiteindelijk door Nélie gewonnen wordt.
Openbaar museum
Weduwe Nélie gaat weer reizen en vult de reeds bestaande collectie aan tot wat het nu is. Na haar dood in 1912 komt het privé huis in het bezit van Institution de France, die het conform de wens in haar testament in 1913 openstelt voor het grote publiek.
Een museum én voormalige woonhuis, misschien wel het mooiste van Parijs.
Musée Jacquemart-André
158, bd Haussmann, 75008 Paris, Frankrijk
Tél. : 01 45 62 11 59 / Fax : 01 45 62 16 36
message@musee-jacquemart-andre.com
Wie het museum bezoekt, stapt zeker ook binnen bij Café Jacquemart-André, de theesalon in de voormalige eetkamer van het huis. Geen tijd voor lunch? Neem dan wel de tijd voor één van de overheerlijke taartjes uit de keuken van Pâtisserie Stohrer en Michel Fenet’s Petite Marquise.
De foto geheel bovenaan is afkomstig van de website van het museum, evenals de afbeeldingen van het echtpaar zelf.
Leave A Reply